In het zesde actieprogramma is aangekondigd dat per 1 januari 2021 enkele maatregelen worden doorgevoerd voor de teelt van maïs op zand- en lössgronden waarbij het principe van precisiebemesting het uitgangspunt zou zijn. Precisiebemesting houdt daarbij in:  de juiste mest, op de juiste plaats, op de juiste wijze, op het juiste tijdstip en in de juiste hoeveelheid toegediend om zo precies mogelijk te voorzien in de behoefte van gewas en bodem en daarmee emissies zoveel mogelijk te beperken.

In eerste instantie wilde de minister de toepassing van rijenbemesting in maïs, als vorm van precisiebemesting, verplicht stellen.  Rijenbemesting sluit immers aan bij de  doelstellingen van precisiebemesting en  zou  een vermindering van de nitraatuitspoeling geven. Uit recente praktijkervaringen komt echter naar voren dat rijenbemesting onder minder optimale omstandigheden tot verdichting van de bodem kan leiden en daardoor  tot een lagere opname van stikstof door het gewas. Minder opname van stikstof door een gewas betekent, meer stikstof in de bodem en daarmee een grotere kans op nitraatuitspoeling. Daarmee is het eigenlijk een contraproductieve maatregel. Met dit in het achterhoofd heeft de minister nu besloten af te zien van de verplichting tot toepassing van rijenbemesting.

Om op een andere manier invulling te geven aan de principes van het begrip precisiebemesting, heeft de minister daarom in een internetconsultatie voorgesteld  de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib voorafgaand aan de teelt van maïs op zand- en lössgronden aan te passen tot een datum later in het jaar. In de ‘wijziging van het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn’ stelt de minister voor dat op bouwland, waarop geen gras als hoofdteelt staat, gelegen op zand- en lössgronden  de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib voorafgaand aan de teelt van maïs dan ook van 15 februari tot en met 15 september naar 1 april tot en met 15 september.

Met het oogpunt op handhaving is daarnaast door de minister als verplichting in de regeling opgenomen dat een landbouwer de voorgenomen teelt van mais op een perceel uiterlijk 31 januari dient te melden bij RVO.nl. Met andere woorden uiterlijk 31 januari  dient te worden aangegeven dient te worden aangegeven welk kadastrale of topografische aanduiding mais zal worden geteeld, wat de oppervlakte van dat perceel is en door welk bedrijf de teelt zal worden uitgevoerd.

Indien drijfmest wordt uitgereden op dit gemelde perceel voorafgaand aan 1 april, is de landbouwer in overtreding. Ook zal de landbouwer in overtreding zijn, wanneer blijkt dat maïs geteeld wordt op een perceel dat niet gemeld is.

Deze aanpassing zal alleen gelden voor drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib, omdat een eigenschap van vaste dierlijke mest en steekvast zuiveringsslib is dat een groot deel van de stikstof in organische gebonden vorm aanwezig is en daardoor pas na langere tijd voor opname van het gewas beschikbaar komt.

Over het algemeen zijn de reacties vanuit de praktijk gematigd positief voor zover dit het niet langer vasthouden van de minister aan de rijenbemesting betreft. Het uitstel van de uitrijperiode wordt daarbij  geaccepteerd als alternatieve methode om aan de doelstelling te kunnen voldoen. Daar staat tegenover dat het uiterlijk 31 januari melden van percelen waarop mais wordt geteeld op meer praktische bezwaren stuit. Gewezen wordt op grondruil en het moment – de datum –  waarop het bouwplan definitief in de plooi valt gezien tot de datum van 31 januari. Gelukkig kunnen nog bezwaren of alternatieven worden ingebracht. Daarbij moet worden aangetekend dat indien de ingebrachte argumenten niet voldoende steekhoudend zijn, de maatregel ongewijzigd zal worden ingevoerd.

Wilt u reageren ?  dat kan tot 15 juni 2020 via deze link.